Sporen uit Antwerpens gouden eeuw: Artikel 3 pagaddertorentjes

Ik wil mijn wagen parkeren aan de kaaien. Het is een oude, verroeste Ford Fiesta. Het gammele ding stuitert over de putten en grote kasseien. Net wanneer ik wil uitstappen, rijdt een auto in de parkeerplaats naast mij. De muziek bonst luid uit de luxewagen en de heren binnenin kijken me aan met een uitgestreken gezicht en een duidelijke afkeer voor mijn karaktervol autootje. Ik gniffel in mezelf, want hun vertoon van materialistische rijkdom zal vast bedoelt zijn om armoede in de geest te verbergen. Ik wandel in de Heilige Geeststraat. Daar op nummer negen, het huis ‘Den Draecke’ bevindt zich een perfect voorbeeld van de geschiedenis der pochen.
In het Plantin –en Moretusmuseum (vlak achter de hoek vanwaar ik mij bevindt) zal je een prachtige, grote kaart van Bononiensis vinden. Men zou het pas bemerken als men er geconcentreerd naar zoekt, maar op dit stadsplan staan er haast 50 pagaddertorentjes verborgen tussen de inktlijnen der huizenblokken. Toegegeven, deze torentje kwamen ook voor in andere Vlaamse en Brabantse steden zoals in Gent en Luik, doch, hun aantal was van geringe proporties tegenover het aantal huistorentjes te Antwerpen. De polygonale torentjes hadden een enkele karakteristieke trekjes. Zo hadden ze een acht –of zeshoekig grondplan, meestal een slanke toren en een overkragende uitkijk. Typisch aan de torentjes was ook de bouw in traditionele zand –en baksteen. Dit natuurlijk in dezelfde materialen van het gebouw waar ze toe horen. Hun oorsprong moet vooral in het Zuiden van Europa gevonden worden. Daar waren deze torentjes in de 15de eeuw al redelijk populair bij de aristocratie. Onder meer in Verona, Italie, vinden we deze typische torentjes, maar ook in Spanje vinden we duidelijke voorbeelden die ouder zijn, dan de Antwerpse.
Hun nut ligt waarschijnlijk dichtbij het beroep van de eigenaar. De torentjes komen vooral voor bij koopmanshuizen. De koopmannen zouden met deze uitkijktorentjes de schepen zien toekomen. Ook spreekt men van brandtorens, omdat men branden zou kunnen volgen vanuit de torentjes. Echter, dit lijkt me geen grondige reden om zulk een investering te doen. De voornaamste reden dat een koopman zo’n toren zou maken, is om op te scheppen. De torentjes waren statussymbolen voor de gegoede handelaars. Ze staken boven de middeleeuwse huisjes uit en gaven de huizen en paleizen een indrukwekkend voorkomen. Het was voor de rijkste koopmannen bijna een must om een torentje te bezitten en indien mogelijk ook een zuilengaanderij rondom een binnentuintje. Huis ‘Den Draecke’ is nog een prima voorbeeld van de welvaart der koopmannen in 16de eeuws Antwerpen. Ook het Hof van Liere kan als voorbeeld tellen. Eigendom van de Universiteit Antwerpen, maar men zal niet kraaien als men het binnenplaatsje binnen stapt om ondergedompeld te worden in de 16de eeuwse sfeer. Je hebt ook nog een originele pagaddertoren (weliswaar een zwaar uitgevallen)aan de beurs en maar liefst 5 op het vleeshuis, dat we in een vorig artikel besproken hebben. De oudste overgebleven pagaddertoren vinden we aan het huis ‘De Spiegel’. Het slanke torentje dateert ergens rond 1497 en is gebouwd in opdracht van koopman Jan Boesselman. Spijtig genoeg verscholen achter de pracht van de Grote Markt, moet je al goed zoeken om hem te bekijken. Probeer de Spanjepandsteeg die je bereikt via de oude beurs. Bereidt je wel voor op een stijve nek.
De naam pagadder komt volgens verschillende bronnen van de naam ‘pagador’ dat Spaans is voor betaalmeester. Er zou blijkbaar een gehate ‘pagador’ gewoond hebben in een huis met huistoren aan de Beddenstraat. Dit pand is jammer genoeg gesloopt. Een andere bron vermeldt dat deze pagadors heel kleine ventjes waren, die daarom geen volwaardige Spaanse soldaat konden worden. De pagaddertorentjes waren bijzonder smal van binnen, daarmee dat men al een echte 'pagadder' moest zijn, om ze te beklimmen.
Naar moderne maatstaven stellen die pagaddertorentjes niets meer voor. Ze worden van het zicht onttrokken door de hedendaagse hoogbouw. Toch moesten de kooplieden vroeger diep in hun geldbuidel tasten, om deze prachtige bouwwerkjes neer te zetten. Net zoals die ‘Johnny’ naast me, met zijn opgevoerde auto en oorverdovend lawaai. Zouden er in de late middeleeuwen ook al personen zoals ik rondgelopen hebben, die vragen stellen bij de lengte van de fallus des heren en hun statussymbolen als middel tot compensatie?

Geen opmerkingen:

Een reactie posten